ijzerhonger
in de flamingobaai
De
koloniale overheid heeft daarop besloten een nederzetting te stichten
die als eerste steunpunt zou moeten dienen langs de zuidwestkust.
In 1828 werd de Triton en de Iris uitgezonden die een geschikte
plek moest uitkiezen voor het zg fort ''Dubus''. Gekozen werd
voor een plek die Merkus Oord werd genoemd aan de Tritonbaai (Z.
3.45 ; 134.15 O). Deze ligt ten zuiden van de McCluergolf, waar
ongeveer de invloedsgrens van de Indonesiers lag. Het verslag
van luitenant ter zee 2e klasse, J. Modera was nog vol optimisme.
Er staat een ovaal pioniersprentje op de titelpagina van zijn
boek, met daarop 3 huizen met schuine daken die op een open plek
in het bos staan. In het midden prijkt de Hollandse driekleur,
een gedeelte van de omheining is al klaar en overal liggen gevelde
stammen verspreid. Mannen lopen met bijlen rond of hakken er ijverig
op los. 8 Jaar later zou Merkus Oord echter weer verlaten worden.
Pas in het begin van de 20e eeuw zouden Hollanders zich opnieuw
vestigen in zuid Nieuw Guinea. De Britse overheid had bij de Nederlandse
overheid zich beklaagd dat Papoeastammen regelmatig de zuidkant
van de grens over staken om op Brits grondgebied grote koppensnel-akties
te houden. In 'First contact' komt een Italiaanse naturalist voor
die in 1872 langs de Fly rivier door een groepje Marind Anim werd
aangevallen, waarvan er een door een geweerschot sneuvelde. De
Italiaan heeft zijn bediende toen de onbegrijpelijke opdracht
gegeven deze man te onthoofden om het hoofd zogezegd in dienst
van de wetenschap, op sterk water mee te nemen! Zo hebben de Hollanders
zich eerst in de buurt van Kondo gevestigd, maar door de moeilijk
bereikbare kust zijn zij later uitgeweken naar het westen bij
de rivier de ''Maro'' waar zij dus ''Merauke'' van hebben gemaakt.
Vanaf 1906 zijn expedities erop uit getrokken om deze gebieden
verder te verkennen. Van het zuiden van Nederlands Nieuw Guinea
was weinig of niets bekend, laat staan van het binnenland. Jan
Carstenzs had in 1626 op een heldere dag vanaf zee sneeuwtoppen
zien liggen, en dat had de nieuwsgierigeheid van leden van het
Koninklijk aardrijkskundige genootschap (KNAG) gewekt. Een expeditie
werd voorbereid; specialisten van verschillende diciplines zouden
met de modernste middelen uitgerust worden. Met stoomboten voerenzij
in 1906 de brede riviermondingen op aan de Casuarinekust. De Asmatbevolking
reageerde haast hysterisch bij het verschijnen van de Hollanders.
Al snel bleek dat het metaal aan boord geweldige emoties veroorzaakte
onder de Papoea's. Bijlen werden tot voor kort nog van kostbare
stenen vervaardigd die van ver stroomopwaarts uit vijandelijke
gebieden gehaald moesten worden. In het modderachtige mangrovegebied
langs de kust was namelijk geen steen te vinden. Vandaar dat het
beetje metaal dat van aangespoelde wrakken afkomstig was of van
eerdere landingspogingen een felbegeerd artikel was. De Asmat
zijn de meest geprezen beeldensnijders uit het voormalige Nederlands
Nieuw Guinea. Een beeld dat eerst met een stenen bijl en beiteltjes
van been en schelp: maanden moeizaam werk kostte, kon nu met een
metalen snijvlak in een of twee weken gemaakt worden. De kapitein
van de ''Flamingo'' De Rochemont beschrijft deze eerste kennismaking
met de Asmatters van de Flamingobaai, waar het tegenwoordige Agats
ligt.
DE
ROCHEMONT; Kapitein van de `Flamingo`. 10 oktober 1904 Flamingobaai,
Casuarinekust (5. 30 S, 138. 5 E)
''Tegen tien uur komen we voor anker in de West-kom waarin de
twee rivieren uitmonden, en tegen half twaalf verschijnen om den
hoek twee prauwen welke de kust houdende ons blijkbaar gevolgd
zijn. Ze willen zich naar de `Anna` begeven, welke op 150 a 200
m afstands voor anker ligt en waarop zich niemand bevindt om reden
het daarop werkzame personeel zich weder aan boord van de `Flamingo`
heeft vervoegd; ik (De Rochemont) begeef mij met den pradjocrit-tolk
en een tweetal gewapenden in de vlet, laat mij naar hen toe roeien
en door den tolk beduiden dat ze bij het groot schip moeten komen.
Zij geven hieraan gevolg; er ontstaat ruilhandel, ofschoon de
tolk niets van hunne taal verstaat en alles met gebaren afdoet
van de eenvoudigste soort. Maar ze begrijpen de bedoeling en dat
is voorlopig voldoende.Na eenige tijd verlaten ze ons en doen
alsof ze langs de `Anna` zich huiswaarts willen begeven, maar
ter hoogte van de `Anna` gekomen wenden ze den steven, komen langszij
van het scheepje, springen aan boord en beginnen in hun prauwen
te laden al wat voor de hand ligt en van hun gading is. En dat
is alle ijzer en koperwerk. En thans begrijpen ze de gebarentaal
van den tolk die zich heesch schreeuwt om de aandacht te trekken,
helemaal niet; ook ons geroep heeft niet de minste uitwerking.
Er is natuurlijk een eenvoudig middel om een eind aan de zaak
te maken, en dat is er een salvo doorheen te jagen; maar dan is
alle kans op verdere vriend-schappelijke aanraking verkeken, en
dit middel laat ik dus onbenut. De stoomsloep welke gereed gemaakt
wordt voor eene in den namiddag voor-genomen verkenning geeft
uitkomst; met twee gewapende die het eerst bij de hand zijn en
de luitenant ter zee, Van Riel, die het roer neemt. We kunnen
niet veel vaart zetten van wege gebrek aan stoom, en het is alsof
de lieden aan boord van de `Anna` dit zien en begrijpen; eerst
als we op korten afstand genaderd zijn, springen zij in hunne
prauwen en pagaaien weg met hun buit. Aan ons geroep storen zij
zich niet en met vaart verplaatsen zij zich in de richting van
de kust, om als zij deze nagenoeg bereikt hebben, daarlangs in
zuidelijke richting te vluchten, zoo dicht mogelijk onder de wal
houdende. Instinctmatig voelen zij dat wij niet zoo dicht kunnen
naderen, en bovendien denken ze het in snelheid van ons te kunnen
winnen."
|