PULLE.
A; lid van de militaire exploraties 1912 Van Der Sande Rivier:
zijtak van Lorentz rivier (4. 45 S, 138. 38. E)
Volgens
de kaart van onze voorgangers (M A Lorentz) komen er een tiental
kilometer benedenstrooms een zijriviertje in de hoofdrivier uit,
da de uitmonding moet zijn van een westelijk van ons kamp stroomende
rivier en deze laatste moet het door Taman-Piling gevolgde stroompje
zijn. Volgens de Kenja`s is dit echter onmogelijk want ze hebben
het spoor van hun makker al veel verder dan plm. 10 km gevolgd.
Een tweede mogelijkheid is echter, dat de kaart op dit punt onjuist
is en de door Taman gevolgde rivier een zijtak is van de Van der
Sande-rivier, een van groote westelijke zijtakken van de Lorentz-rivier,
die ver beneden het bivakschip uitmondt. Als dat juist is, moet
de man nog een kolossalen weg afleggen, hij moet zich dan door
Papoeagebied een weg banen, en zijn kansen worden dan uiterst
gering. Enfin, alles moet geprobeerd worden. We zenden den vijfden
dag na zijn verdwijnen een boot uit met Kenja`s naar het riviertje
10 km benedenstrooms en laten dat onderzoeken. Tegen 12 uur komen
ze echter terug, geheel onverrichter zake. Er schiet dus alleen
nog de Van der Sande-rivier op over. Onze geoloog biedt zich als
redder aan en een uur later reeds vertrekt hij met een Kenjaboot
naar beneden. Hij kan het dien dag nog tot Van Weelskamp brengen,
vertrekt dan den volgenden dag naar de `Arend` en gaat van daar
met de motorboot en vervolgens per Dajakprauw de Van Sande-rivier
opvaren. De kansen zijn gering maar niets mag onbeproefd blijven.
Het volgende verhaal is niet onvermakelijk. Tot onze groote verbazing
zien we den geoloog twee dagen na zijn vetrek weer terugkeeren
met het verloren schaap bij zich. Toen hij tegen zeven s`avonds
op Van Weelskamp aankwam, stond Taman-Piling aan den oever van
het bivak, rustig een sigaret rookende en den geoloog met zijn
vriendelijksten glimlach aankijkende. Hoe hij daar gekomen was?
Wel heel eenvoudig! De spoorzoekers hadden gelijk gehad, hij had
een vlot gemaakt en was de rivier gaan afzakken, was toen in een
veel grootere rivier terecht gekomen (de Van der Sande-rivier),
had nog een nacht geslapen, een casuaris geschoten en den volgenden
ochtend de reis vervolgd. Spoedig was er een boot met eenige Papoea`s
bemand, in zicht gekomen, die echter direct aan den haal gingen,
zooals verder bleek om hulp te halen. Het duurde niet lang of
een groote flottille, zwaar bemand sloot de rivier af. Taman dacht
dat zijn laatste uurtje geslagen was, de Papoea`s namen een dreigende
houding aan en spanden hun bogen, maar Taman, onvervaard, loste
een schot in de lucht, waarop allen van angst op hun hurken in
de boot gingen zitten. Toen kwam er een oude Papoea op hem af,
legde hem de hand op den schouder en nam hem blijkbaar in bescherming.
Hij liet Taman bij zich in de boot overstappen en nam hem mee
naar het dorp aan den mond van de Van der Sande-rivier. Intusschen
gingen de andere Papoea`s er met het vlot en dus ook met den casuaris
van door. Bij den ouden heer aan huis vond de Dajak een nachtverblijf,
begrijpelijkerwijs zonder een oog dicht te doen, uit vrees vermoord
te worden. Den volgenden ochtend maakte hij zijn gastheer duidelijk
dat hij een boot wou hebben om de reis naar het bivakschip te
vervolgen. Toen de oude heer daar niet van hooren wou, bedreigde
Taman hem met zijn laatste jachtpatroon, zonder zich om de schending
van de wetten der gastvrijheid veel te bekommeren. Voor een dergelijk
krachtig argument was de Papoea gezwicht en laat in den avond
had Taman stroomop varende het bivakschip bereikt. Hij vreesde
zeer dat men hem in het donker voor een Papoea zou aanzien en
op hem zou schieten, en daarom had hij uit de verte voortdurend
`Toean! Toean! geroepen, vrijwel het eenige Maleisch dat hij kende.
Men had hem toen liefdelijk opgenomen, hem zijn buik vol rijst
laten eten en den volgenden ochtend per motorboot naar Van Weelskamp
geëxpedieerd waar de geoloog hem aantrof. Het merkwaardige was
dat de man zich op zijn heldhaftig gedrag niets liet voorstaan,
en ook de andere Dajaks vonden de zaak blijkbaar van weinig belang.
Op onze vraag waarom hij niet direkt na zijn verdwalen op de zon
af in oostelijke richting had geloopen, antwoordde hij dat booze
boschgeesten hem verblind hadden, zoodat hij in de war was geraakt.
Ter belooning voor zijn moed werd Taman Piling als jager van den
zoöloog aangesteld en bovendien viel hem de eer te beurt dat het
riviertje, dat hij gevolgd had en van welks loop hij dus de ontdekker
was, naar hem Taman-Piling-rivier genoemd is.''
|